maandag 23 januari 2017
Het nieuwe decreet beoogt organisaties te ondersteunen die een werking ontplooien die relevant is voor Vlaanderen. Uitzondering hierop zijn de huidige volkshogescholen (vormingpluscentra), die een regionale werking hebben. In het voorontwerp van decreet spreekt men echter niet meer over volkshogescholen, maar over sociaal-culturele volwassenenorganisaties met een werking binnen specifieke regio’s.
In het voorontwerp van decreet is ook geen sprake meer van de sociaal-culturele methodiek. Dit wordt onder meer gecompenseerd door de functiemix, het doel van het decreet en de drie sociaal-culturele rollen die in beeld komen. Organisaties kiezen in hun subsidieaanvraag telkens voor een functiemix van minstens twee van volgende functies: cultuurfunctie, leerfunctie, gemeenschapsvormende functie en maatschappelijke bewegingsfunctie. Zij kunnen zelf vrij die combinatie kiezen waarmee ze het best hun eigen missie en werking kunnen realiseren. Deze keuze kan ook evolueren doorheen de tijd en bij een nieuwe subsidieaanvraag veranderen. Hierdoor verdwijnen de werksoorten zoals we deze nu kennen (verenigingen, bewegingen en vormingsinstellingen) ook uit het decreet. Een uitzondering hierop zijn de sociaal-culturele volwassenenorganisaties met een werking binnen specifieke regio’s: zij zijn verplicht om alle vier de functies uit te werken, waarbij voortaan de leerfunctie ook niet langer centraal hoeft te staan.
In het nieuwe decreet moeten organisaties niet meer jaarlijks een voortgangsrapport indienen, maar slechts één keer, in jaar 3 van de beleidsperiode. In datzelfde jaar komt er ook een visitatiecommissie langs die je huidige werking zal evalueren. Indien je werking positief wordt geëvalueerd krijg je een positief advies, al dan niet met aanbevelingen. Belangrijke opmerkingen kunnen leiden tot een negatief advies en de start van een remediëringstraject van maximaal twee jaar. Aan het einde ervan wordt deze organisatie opnieuw gevisiteerd op basis van een remediëringsrapport. Als de uitslag hiervan negatief is, stopt de decretale subsidie. Is ze positief, dan wordt de subsidieaanvraag beoordeeld en is verdere subsidiëring mogelijk.
Voor organisaties met een werking binnen een specifieke regio is er geen visitatie gedurende de beleidsperiode voorzien. Deze valt samen met het bezoek van de beoordelingscommissie (hierover later meer).
De subsidieaanvraag bestaat uit een beleidsplan met een inhoudelijk en een zakelijk luik. Organisaties dienen deze aanvraag uiterlijk op 31 december van het voorlaatste jaar van de beleidsperiode in. Organisaties die tijdens hun visitatie een positief advies met aanbevelingen hebben gekregen, voegen aan hun aanvraag ook een plan van aanpak toe waarin ze beschrijven hoe ze met deze aanbevelingen zijn omgegaan. Een beoordelingscommissie beoordeelt vervolgens deze subsidieaanvragen en stelt een subsidieadvies op. Het is de combinatie van het resultaat van de visitatiecommissie en de beoordeling van het beleidsplan die uiteindelijk zal bepalen welk subsidieadvies gegeven wordt.
Het decreet somt de mogelijke combinaties op en de marge waarbinnen de subsidiebeslissingen telkens kunnen worden genomen. Mogelijke subsidieadviezen zijn: stopzetting van de subsidies, begrensd dalen (maximaal 25%), status quo of begrensd stijgen (maximaal 25%). Zowel bij het advies van de visitatiecommissie als de beoordelingscommissie is er ruimte voorzien voor woord en wederwoord.
Bij sociaal-culturele volwassenenorganisaties met een werking binnen specifieke regio’s zal een beoordelingscommissie in het laatste jaar van de beleidsperiode je organisatie beoordelen tijdens een bezoek ter plaatse. Dit gebeurt op basis van je voortgangsrapport, subsidieaanvraag en financiële verslagen. Indien deze aanvraag positief wordt beoordeeld, al dan niet met aanbevelingen, start je aan de volgende beleidsperiode met eenzelfde subsidie-enveloppe. In je voortgangsrapport geef je vervolgens aan hoe je met eventuele aanbevelingen bent omgegaan. Indien je subsidieaanvraag negatief wordt beoordeeld start je een remediëringstraject van 12 maanden waarna je organisatie opnieuw wordt beoordeeld op basis van een remediëringsrapport.
Elke vijf jaar kunnen ook nieuwe organisaties toetreden tot het decreet. Deze organisaties dienen, net zoals de erkende organisaties, een subsidieaanvraag in uiterlijk 31 december van het voorlaatste jaar van de beleidsperiode.
Net zoals in het huidige decreet vermeldt ook dit decreet een set aan beoordelingselementen voor zowel de Vlaamse organisaties als de organisaties met een werking binnen specifieke regio’s. Elk beoordelingselement wordt in de memorie van toelichting (en later in de uitvoeringsbesluiten) verder uitgesplitst in concrete criteria voor de visitatie en de beoordeling. Op basis daarvan zal bij een visitatie het gesprek tussen de organisatie en de visitatoren worden gevoerd en zal een tweetal jaar later de beoordeling van de subsidieaanvragen plaatsvinden.
Vier beoordelingselementen -namelijk de keuze van de functies, relevantie en uitstraling, een werking binnen de vrije tijd en een geïntegreerd zakelijk kwaliteitsbeleid- worden gezien als elementaire beoordelingselementen waaraan je sowieso moet voldoen.
In het decreet wordt ook de mogelijkheid ingebouwd om projectsubsidies te geven voor een periode van maximaal drie jaar aan erkende organisaties. Dit gebeurt op basis van beleidsprioriteiten die de minister formuleert. Deze projectregeling start al in 2018.
De subsidie-enveloppe waarmee je als organisatie de volgende beleidsperiode start, is volgens het nieuwe decreet samengesteld uit de huidige decretale subsidie, de middelen interne staatshervorming en de DAC- en Gesco-middelen.
Het voorontwerp van decreet en de erbij horende memorie van toelichting kan je in de rechterkolom nalezen.