donderdag 16 maart 2017
Op dit moment werken organisaties in de non-profitsector vaak met vrijwilligers en/of met reguliere arbeidskrachten (werknemers, freelancers, …). In verschillende non-profitsectoren zijn er echter een aantal specifieke functies waarvoor de huidige vergoedingsregeling binnen de vrijwilligerswet niet volstaat. Denk maar aan vrijwillige lesgevers, dirigenten, koorleiders, trainers en scheidsrechters. Voor deze groepen wordt de forfaitaire onkostenvergoeding op dit moment vaak oneigenlijk gebruikt. Deze vergoeding is immers bedoeld als onkostenvergoeding, niet als prestatievergoeding. Ook reguliere arbeid is vaak geen haalbare optie omwille van financiële en administratieve redenen.
Om hieraan tegemoet te komen gaf minister Muyters in 2013 de opdracht aan de Vrije Universiteit Brussel om een semi-agoraal statuut uit te werken. Een belangrijk uitgangspunt hiervoor was het zuiver houden van het pure, onbezoldigde vrijwilligerswerk. In eerste instantie werd specifiek voor de sportsector het statuut van vrijetijdswerker uitgewerkt.
Vrijetijdswerk kan enkel plaatsvinden in feitelijke verenigingen en publieke of private rechtspersonen zonder winstoogmerk. Op dit moment is het statuut enkel uitgewerkt voor enkele specifieke functies binnen de sportsector (sporttrainer, sportlesgever, sportcoach, jeugdsportcoördinator, scheidsrechter, jurylid, steward). Eenzelfde afbakening van functies is in theorie ook mogelijk in andere non-profit sectoren zoals het sociaal-cultureel volwassenenwerk of de amateurkunsten.
In de visienota van de VUB wordt verder ook aangegeven dat een vrijetijdswerker maximaal 500 uur per jaar mag werken en 5000 euro bruto mag verdienen. Na aftrek van de belastingen houdt een vrijetijdswerker hier maximaal 4125 euro netto aan over. De eerste 30% is namelijk vrijgesteld van belastingen en de overige 70% wordt belast aan 25% onder diverse inkomsten.
Niet alleen de kloof tussen organisatiekost en nettoloon blijft klein, maar ook de administratieve belasting is beperkt. Dit maakt dit statuut voor zowel de sportorganisatie als de sportbegeleider erg interessant. Het biedt ook een volledige rechtszekerheid dankzij de verplichte verzekeringen burgerlijke aansprakelijkheid, ongevallen en lichamelijke schade. Dat maakt de keuze om niet officieel te verlonen veel minder aantrekkelijk.
De Vlaamse overheid is echter niet bevoegd om een dergelijk statuut in te voeren. Om die reden wordt in de visienota expliciet aangegeven dat het geschetste kader aan de federale regering zal voorgelegd worden. De Vlaamse minister van Werk zal daarenboven in overleg treden met de bevoegde federale ministers het statuut vrijetijdswerk te realiseren. De federale overheid heeft op haar beurt reeds aangegeven dat het dit statuut zal onderzoeken en een eventuele openstelling voor andere sectoren zal nagaan.